Een uitgebreid oorlogsverhaal van de 96-jarige Jan Plat.

Het gaat om wie je bent. Het museumjaarboek 2020 sluit aan op de thematiek van 75 jaar bevrijding met een uitgebreid oorlogsverhaal van de 96-jarige Jan Plat die op wonderbaarlijke wijze ontsnapte aan de geselingen van de beruchte kampbeul Josef Kotalla in Amersfoort..

 

Josef Kotalla

Het museumjaarboek sluit aan op de thematiek van 75 jaar bevrijding met een uitgebreid oorlogsverhaal van de 96-jarige Jan Plat. Toenmalig distributieambtenaar

 Jan Plat werd op 25 april 1944, samen met Nicolaas Klepper, gearresteerd door het opsporingscommando om te worden getransporteerd naar het doorgangs- en strafkamp Amersfoort. Vele dwangarbeiders stierven daar of keerden onherstelbaar beschadigd terug. In dit museumjaarboek kunt u lezen hoe Jan Plat op wonderbaarlijke wijze ontsnapte aan de geselingen van de beruchte kampbeul Josef Kotalla in Amersfoort.

 

Een wonderlijke ontsnapping uit de klauwen van kampbeul Josef Kotalla

Ambtenaren spelen de overval op het distributiekantoor na: Jan Plat had zich meester gemaakt van het pistool van agentFreek Zwarthoed (Koffiedikkie) om alle aanwezige bon- en stamkaarten op te eisen.

Denkend aan de Tweede Wereldoorlog, schieten dikwijls de zwart-witbeelden van de talloze documentaires en foto’s over ‘de oorlog aller oorlogen’ door ons hoofd. Decennialang waren de opvattingen over het gedrag in oorlogstijd ook tamelijk zwart-wit: mensen en groepen werden - ook door historici als Lou de Jong - in het schema ‘goedfout’ ingedeeld. Voor mensen die de oorlog van dichtbij hebben meegemaakt was die heldere zwart-witafdruk van de strijd tussen de helden en de schurken tevens een nuttig mechanisme om het eigen moreel verwerpelijke gedrag - of onverschilligheid uit lijfsbehoud - uit het bewustzijn te verbannen. In de 21ste eeuw blijft het in een moreel kader plaatsen van oorlogsgebeurtenissen - of welke historische erfenis dan ook - evenwel discussies opleveren, al staat de holocaust buiten elke discussie als zijnde de grootste en meest geraffineerde misdaad tegen de mensheid. Naarmate de jaren vorderen en het inmiddels 75 jaar geleden is dat Nederland werd bevrijd, vallen steeds meer ooggetuigen weg. De hoeveelheid literatuur over de Tweede Wereldoorlog is eindeloos, maar het zijn de persoonlijke oorlogsverhalen, zoals het dagboek van Anne Frank, die de oorlog een gezicht geven. De persoonlijke verhalen hebben ook geleid tot een genuanceerder beeld van de strijd tussen goed en kwaad en heldhaftig of juist fout gedrag tijdens de oorlog. Met het wonderbaarlijke oorlogsverhaal van Jan Plat (geboren in 1924) wordt onmiskenbaar aangetoond dat ook in de Tweede Wereldoorlog de grenzen tussen goed en fout uiterst diffuus konden zijn. 

In het kader van het jubileumjaar ‘75 jaar vrijheid’ presenteren wij in deze editie van het Museumjaarboek een onwaarschijnlijk oorlogsverhaal van één van de oudste mannelijke inwoners van Volendam. Op basis van urenlange interviews met hoofdpersoon Jan Plat(1924), inclusief de bestudering van zijn persoonlijke collectie aan oorlogsdocumenten uit de oorlogstijd én de beschikbare literatuur is getracht om deze Volendamse‘microgeschiedenis’ zo waarheidsgetrouw mogelijk op te tekenen.

 

Van crisis naar oorlog

De hoofdpersoon van dit verhaal is de oud-ambtenaar Jan Plat, zoon van Lijst Kwakman(van Pokkie) en geboren en getogen op het Doolhof. Jan groeide op met zeven zussen en een jongere broer op Doolhof nummer 11, alwaar Lijst van Pokkie haar tabakswinkeltje bestierde. De vader (Klaas ‘de Ruiter’ Plat (1887-1927)) was op jonge leeftijd overleden, dus de leefomstandigheden op Doolhof nummer 11 waren in de jaren ’20 en ’30 eenvoudig, zo niet armoedig te noemen.

Jan Plat: “Gelukkig waren de armoedige omstandigheden niet zo bijzonder in die dagen; er waren meer gezinnen die in hetzelfde schuitje zaten.”

Familiefoto van Jan Plat, vlnr: Aaltje, Jaap, Jan, Neel, Trijn, Kleine Griet, Grote Griet, Aal en moeder Lijst.

Het huis (doolhof 11) waar Jan Plat opgroeide. 

Na de dood van de vader des huizes, begon moeder Lijst een tabakswinkeltje om in het onderhoud te kunnen voorzien. De deur is verplaatst naar de hoek, zodat klanten toegang hadden tot het tabakswinkeltje van Lijst Kwakman (van Pokkie). Daarnaast is het pand te zien van Sam de schoenmaker. Ondanks deze omstandigheden kreeg de jonge Jan Plat de kans geboden om na de basisschool naar de MULO te gaan in Amsterdam-Noord. Door meester Mol werd hij geadviseerd om na de eindexamens naar de kweekschool (tegenwoordig PABO) te gaan. Voor pientere jongeren uit de arbeidersklasse en het platteland was dat de meest voor de hand liggende manier om de maatschappelijke ladder te beklimmen. Echter, tijdens het eindexamenjaar werden de snode plannen van Adolf Hitler steeds duidelijker zichtbaar en de Duitse invasie bleek in 1940 onvermijdelijk: “Toen ik eindexamens deed vlogen de bommenwerpers boven Rotterdam. Van het studeren kwam sowieso weinig terecht, want het was een toestand op het doolhof. Ik kon mij niet concentreren terwijl Hitler stond te schreeuwen door de radio.”

 

Het dagelijks leven werd opgeslokt door de oorlog

Door de consternatie rondom de invasie van Nazi-Duitsland is de kweekschool nooit een serieuze overweging geweest: “Via zwager Piet Tol (de Kraaier) kwam ik in contact met een wijnimporteur, wonende op de Vijzelgracht. Piet Tol was getrouwd met mijn zuster Trijntje en had een vishandel op de Albert Cuyp en ontmoette daar veel mensen, waaronder de wijnimporteur die mij adviseerde om Spaans te leren, zodat ik bij hem in dienst kon treden. Zij importeerden immers veel wijnen uit Spanje. Toch zag ik meer heil in de cursussen Frans en handelscorrespondentie, die ik thuis bij de directeur van de Edamse ULO volgde. Ik betaalde hem deels met tabak uit het winkeltje van mijn moeder.”

Dit gebeurde in de huiselijke sfeer, want Volendammers gingen toentertijd niet naar de ULO in Edam, omdat deze niet katholiek was. Halverwege de cursus werd het openbare leven opgeslokt door de oorlog: “Ik moest mijn cursus opgeven, want het schoolhoofd sloot zich aan bij de ondergrondse en staakte tegelijkertijd zijn werkzaamheden als schoolhoofd en leraar. In de oorlog was immers alles geoorloofd. Als wij bijvoorbeeld van mening waren dat er gevaar dreigde, dan gingen we niet naar de kerk. Zo redeneerden veel mensen tijdens de oorlog.”

Wehrmacht marcheert in Edam.

Twee Duitse soldaten op het bruggetje nabij de lunchroom van Frits Veldhuizen.

 

Oorlog leidde tot eerste baan

De gesjeesde student in handelscorrespondentie en Frans kon bogen op een uitstekend familiaal netwerk en dit leidde al gauw tot een ‘leerwerktraject’ op het reeds voor de oorlog opgerichte distributiekantoor. Het was inmiddels 1940 en Nederland was in handen van de Duitsers. Steeds meer producten kwamen op de bon te staan en daarom had het distributiecentrum extra arbeidskrachten nodig. Via ambtenaar en zwager Henk Mühren werd de 17-jarige Jan Plat geïnstalleerd als medewerker van het distributiecentrum.

 

Oprichting van distributiekantoren in Edam en Volendam

In 1939 werd - na de Duitse inval in Polen- het Nederlandse leger gemobiliseerd. Vanwege de crisistijd bestond al lange tijd een tekort aan levensmiddelen, daarom werd kort na de mobilisatie de ‘distributiewet’ in het leven geroepen om levensmiddelen eerlijker te verdelen. Omdat er vanwege de crisistijd al langer een tekort aan levensmiddelen was werd kort na de mobilisatie de ‘distributiewet’ in het leven geroepen om levensmiddelen eerlijk te verdelen. In Nederland begon men aldus te oefenen met een modern distributiesysteem, ontworpen in 1938 door ingenieur Louwes. In de gemeente Edam werden in eerste instantie oud-wethouder Cees Schagen, Bob Klepper en Albert Veerman ingeschakeld om de distributie in Edam en Volendam op te zetten en draaiende te houden. Het distributiekantoor bevond zich naast de speeltoren aan de Lingerzijde.

Jan Plat: “Op de bon had je in eerste instantie producten die in grote mate aanwezig waren. Er was, nadat men was overgegaan van suikerriet naar suikerbiet, een overschot aan suiker. Er werd daarom besloten om te gaan experimenteren met suikerbonnen. De winkeliers die het suiker aan hun klanten leverden vroegen braaf om de suikerbonnen, die de burgers gratis konden afhalen. Daarom werd toentertijd meer suiker geconsumeerd dan in andere tijden. Later kwamen er meer producten op de bon te staan.” 

Het was inmiddels 1940 en Nederland was in handen van de Duitsers. Steeds meer producten kwamen op de bon te staan en daarom had het distributiecentrum extra arbeidskrachten nodig. Via ambtenaar en zwager Henk Mühren werd de 17-jarige Jan Plat geïnstalleerd als medewerker van het distributiecentrum. De beginnend ambtenaar werd geconfronteerd met een ingewikkeld, maar nuttig systeem: “Op het stadhuis werden stamkaarten verstrekt. Het leek op een paspoort. Met de stamkaart ging je naar het distributiekantoor en dan kreeg je een kruisje met inkt in de stamkaarten geschreven, als teken dat je een suikerkaart had ontvangen. Daarmee kon worden voorkomen dat men twee keer een suikerkaart kon halen. Toen er later veel meer op de bon ging, werd de stamkaart voorzien van een inlegvel met kleine bonnetjes. Daar stonden nummertjes op. Die bonnen werden geknipt in plaats van aangekruist.”

In eerste instantie kon één distributieambtenaar, in de persoon van Jan Plat, de hele gemeente van bonnen voorzien. Met de introductie van de inlegvellen, werd het complexer: “De bonnetjes werden geknipt en door de winkeliers op het inlegvel geplakt. Zoveel bonnen als er werden uitgedeeld, zoveel bonnen moest de dienstdoende ambtenaar ontvangen. Dat was het dekkingsbewijs. Die stamkaart kreeg evengoed dat kruis, maar nu voor een maandkaart. Dus men kwam om de vier weken nieuwe bonnen halen. Die maandkaart werd steeds groter want er ging steeds meer op de bon, zoals textiel. De kaarten werden zo groot als een a-4tje. De afgeknipte bonnetjes werden door een collega-ambtenaar op een daarvoor bestemd formulier gelijmd. 4 stamkaarten en 4 maandkaarten terug.”

Voorbeeld van een maandkaart met diverse genummerde bonnen die werden uitgeknipt en overhandigd aan de winkeliers. De winkeliers plakten de zegels op het inlegvel en leverden het inlegvel met de bonnen in bij het distributiekantoor.

Afbeelding van een stamkaart met de registratie van het aantal uitgereikte maandkaarten c.q. bonkaarten.

De ambtenaren van het distributiekantoor, vlnr: Jan Schoon, de latere burgemeester van Oosthuizen, Jan Plat, Henk van Zanen (later wethouder), Andries (wagen) Bootsman en Jan Westerneng. Onder: Albert (van de slinger) Veerman en Cor Schagen.

 

Distributiekantoor in de voormalige O.L. School

De distributieafdeling groeide gedurende de oorlog tot zeventien medewerkers, verdeeld over de kantoren in Edam en Volendam. In Volendam werd het O.L. schoolgebouwtje naast de stolphoevekerk ingericht als kantoor. Op het distributiekantoor in Volendam werkten zes ambtenaren. De burgers konden hun bonnen inleveren voor in distributie gebrachte voedingsmiddelen, maar later ook voor aanvragen worden ingediend voor industriële gebruiksartikelen zoals schoenen en textiel.

Jan Plat: “Hoewel zo’n beetje alles op de bon kwam, was de kwaliteit van de producten niet altijd om over naar huis te schrijven. Zo was textiel bijvoorbeeld van slechte kwaliteit en kwamen er surrogaten voor voedingsmiddelen, omdat de exotische producten niet meer te verschepen waren door de gevaarlijke situatie op zee.”

 

Werkgelegenheid dankzij de oorlog

De inundatie had zijn weerslag gehad op de vele woningen die onderwater hadden gestaan en de verduisteringsmaatregelen werden ingevoerd: bij het invallen van de duisternis mochten lampen niet worden ontstoken, zodat bommenwerpers zich niet konden oriënteren. Ondanks de onlusten, die gepaard gingen met de inlijving van Nederland bij het Derde Rijk, werd door Rijkscommissaris Seyss-Inquart aangestuurd op een charme-offensief jegens hun Germaanse broeders in Nederland.

Jan Plat: “Duitse soldaten liepen hier op de dijk rond en knikten vriendelijk naar je. Op zondag kochten ze gerookte aal. De soldaten vonden de aal destijds erg duur. Later kregen ze in de gaten dat steeds meer Volendammers niet eerlijk waren bij de verkoop van een pondje gerookte aal; zij haalden er steeds meer aaltjes tussenuit, terwijl ze wel het volle pond betaalden. Dit hebben de Duitsers op een zeker moment ondubbelzinnig laten weten, nadat de porties wel erg karig werden.”

Duitse officieren poseren met met grote Frerik Schokker bij Hotel Spaander.

Bij het uitbreken van de oorlog was er geen tot weinig werk. De economie lag al jaren plat vanwege de vette crisisjaren (1929 -1939). De oorlog leek niet bepaald een verbetering, hoewel veel dorpelingen toch aan werk kwamen door de oorlogszucht en expansiedrift van de Duitsers. Ongehuwde mannen trokken naar Duitsland en Frankrijk om mee te werken aan grote bouwprojecten. Dit leverde meer op dan de baantjes in en rond Volendam. Jan Plat was rond die periode 17 jaar oud en te jong om het avontuur naar het buitenland te overwegen:  “Mijn vriend Oloot ging wel met een paar Volendammers naar Parijs om daar voor een half jaar te werken aan een groot bouwproject. Zij waren iets ouder dan ik en lieten zich niet tegenhouden. De verdiensten waren goed in vergelijking met het werk en inkomen in Volendam. Het was nog steeds crisis in Nederland, dus je had geen cent te makken. Het was naast de goede verdiensten een geweldig avontuur voor die jongens. Het had ook met seks te maken. Ze zaten in de buurt van Parijs en hadden de ondeugende verhalen over de stad van de liefde goed onthouden. Jammer genoeg was de realiteit niet overeenstemming met de fantasieën die men had van het wilde leven in Parijs.”

Beroepsfotograaf Rauscher van de Luftwaffe bij de Sint Vincentiuskerk.

De W.J.Tuinstraat als vaarroute.

De Volendamse arbeiders brachten een bezoek aan Parijs: hier poserend bij de Sacre Coeur.

Oloot Buijs leunend tegen het verkeersbord en 47 km verwijderd van Parijs.

 

Dwangarbeid: oproepen voor de ‘Arbeitseinsatz’

Nadat Duitsland vanaf 1941 zware verliezen had geleden in de Sovjetunie en de Amerikanen zich begonnen te roeren, kwamen zij mankrachten te kort in de immense staal- en wapenfabrieken, waaronder die van de bekende industrieel Krupp. De ‘Arbeidseinsatz’ bestond reeds voor de Tweede Wereldoorlog om de grote werkloosheid te bestrijden en jonge Nederlanders gingen vrijwillig te werk in Duitsland of verplicht wanneer zij een uitkering ontvingen en zich vervolgens moesten melden voor werk in Duitsland. Vanaf 1943 kreeg het arbeidsproces voor de jongemannen in de bezette landen een dwingend karakter. De nazi’s hadden er handigheid in gekregen om strafbare feiten, zoals dwangarbeid, wetmatig te doen lijken. Dit was het allesbehalve en daarom werden na de oorlog veel Duitse industriebaronnen veroordeeld voor slavernij.

In Nederland werden de reeds bestaande gewestelijke arbeidsbureaus door de Duitsers ingezet voor de arbeitseinsatz, oftewel: een gedwongen oproep voor uitzending naar de fabrieken in Duitsland. Het arbeidsbureau in Alkmaar was er al vanwege de enorme werkloosheid, die ontstond vanaf eind jaren ‘20. Het bijkantoor bevond zich pal naast het distributiekantoor van de gemeente Edam: “Edam had naast de speeltoren een klein bijkantoor van het arbeidsbureau in Alkmaar. Daar werkte Siempie Hansen. Ze kregen op een gegeven moment vanuit Alkmaar bericht dat ze de ingeschreven werklozen moesten doorsturen voor tewerkstelling in Duitsland.”

De behoefte aan arbeidskrachten en grondstoffen om de oorlogsindustrie van het Derde Rijk draaiende te houden werd steeds groter. Hoewel een aantal Volendammers in eerste instantie zich vrijwillig aanmeldden om te werken in Duitsland en Frankrijk, werd de animo steeds minder naarmate de oorlog vorderde en de situatie grimmiger werd. Een groot aantal mannen besloot onder te duiken.

Jan Plat: “Een aantal ongehuwde Volendammers - zoals mijn zwager Jan Keizer - vond het na de jarenlange crisis in eerste instantie geen probleem om te werken in de gigantische fabrieken in Duitsland, waar het aan het begin van de oorlog nog relatief veilig was. De Engelse bommenwerpers kwamen nog niet zo ver. Ze werden goed behandeld, maar de onderkomens waren eenvoudig. Ze sliepen in barakken en na een aantal maanden kwamen ze weer gezond terug voor verlof. Maar enige tijd later, toen wij ook werden opgeroepen om te werk te worden gesteld, toen was het er wel degelijk gevaarlijk.”

 

De tien van Brandenburg

Aangetekend moet worden dat zwager Jan Keizer behoorde tot ‘de tien van Brandenburg’, die het niet allemaal even makkelijk hebben gehad in het oosten van Duitsland. De tien Volendamse metaalarbeiders van de NOHOL kwamen in de buurt van Berlijn terecht en werkten voor de vliegtuigfabrieken om onder andere Messerschmitts te fabriceren. De omstandigheden bleken zwaarder dan gedacht. De mannen werden verdeeld over de diverse fabrieken en barakken en werden al gauw uit elkaar gedreven. Naast Jan Keizer ging het om: Siempie Koning (kiene), Bruin Tol (Koen), Hein Kwakman (Kukki), Thoom Smit (de kip), Klaas Schilder, Dirk Visscher, Kees Jonk (Kokko), Gerrit Smit (sol) en Koos Jonk. (Bron: wereldoorlog in het dorp, Koning & Koning).

Jan Keizer trouwde met Nel Bootsman en kreeg vier kinderen, waarvan er op de foto drie te zien zijn: links Nel, rechts Evert en op de achtergrond Jan van de BZN, naast zijn ome Jan Plat.

 

Distributieambtenaren Jan Plat en Nico Klepper opgepakt

Op 25 april 1944 kregen Jan Plat en zijn collega Nico Klepper de schrik van hun leven, toen zij door twee agenten van het opsporingscommando werden opgehaald uit het distributiekantoor en in de cel werden opgesloten van het politiebureau in Edam.

Jan Plat en Nico Klepper hadden niet verwacht te worden opgepakt. Zij negeerden de oproepen van het arbeidsbureau, ondanks de niet malse straffen die overduidelijk op de formulieren en aanplakbiljetten stonden vermeld: “Klepper en ik kregen ook oproepen. Jullie zijn van 1924 en moeten te werk worden gesteld in Duitsland. We beantwoordden de kaartjes niet. Anderen werkten niet of zaten in de zwarthandel of zaten ondergedoken, die waren niet thuis en werden ook niet gepakt. Maar wij stonden te boek als distributieambtenaar en waren nodig voor de voedselvoorziening, zo dachten wij. Twee agenten pakten ons op en brachten ons naar het politiebureau in Edam. De dag erna zouden we op transport worden gezet naar het strafkamp in Amersfoort. Er kwamen twee agenten langs en we werden opgepakt. We werden naar het bureau in Edam gebracht en zouden de dag erna op transport worden gezet naar het strafkamp in Amersfoort. We hadden immers niet gereageerd op de oproep. Voor ons gevoel klopte het niet en ik kreeg het idee dat iemand ons had verraden.”

In het hier gepresenteerde document valt te zien dat de dienstdoende luitenant Jan Boone de opdracht had om beide heren direct naar ‘durchgangslager’ Amersfoort te sturen.

Jan Plat en Nico Klepper hadden zich tot op dat moment onvoldoende vergewist van de diverse ontwikkelingen op het strijdtoneel. De zware verliezen die de duitsers hadden geleden bij de Slag om Stalingrad zorgden ervoor dat duitse arbeiders moesten worden ingezet op het slagveld. Vanaf 1943 werden steeds meer bedrijven in Duitsland en de bezette landen uitgekamd voor de rekrutering van dwangarbeiders. Vanaf 1944 werd de situatie nog onheilspellender en werden er razzia's uitgevoerd. Weigeraars die werden gepakt kwamen terecht in 'Erziehungslagers' en 'Durchganglagers' oftewel de strafkampen zoals die van nabij Amersfoort. Het moest voor de burgers zo onaantrekkelijk mogelijk worden gemaakt om onder te duiken voor de Arbeitseinsatz. Jan Plat en Nico Klepper zijn niet eens gaan onderduiken en bleven werken als ambtenaar. Dit kwam hen duur te staan.

Jan Plat heeft nooit het vermoeden gehad dat hun opsluiting met de distributie van bonnen aan onderduikers te maken heeft gehad.  Evenmin had het te maken met de overval van de ondergrondse, pakweg een maand voor hun opsluiting, waarna de duitsers het kantoor doorzochten en een groot deel van het personeel nooit meer terugkeerde:

"Er werden bonnen gestolen door de ondergrondse, met als reden dat deze nodig waren voor de onderduikers. Ik wist dat de onderduikers ook bonnen nodig hadden, dus zo kreeg iedere onderduiker via mij bonnen, zolang ik maar dekking had. Maar die geroofde bonnen zijn niet bij die onderduikers gebracht want dat was niet nodig en veel joden waren al opgepakt. In mijn beleving waren die overvallen er voor het avontuur want het had geen nut om overvallen te plegen voor extra voedselbonnen. die waren er immers voldoende, ook in de omliggende gemeenten."

Een voorbeeld van een dwangbevel voor ‘de totale arbeitseinsatz’.

Ondanks de dreigende taal doken veel mannen onder, waardoor de Duitsers te weinig arbeidskrachten konden inzetten. Dit leidde ook tot razzia’s, waarbij wijken en hele dorpen werden uitgekamd om onderduikers op te pakken en door te sturen naar strafkampen.

Het personeel van het distributiekantoor in de Aalstraat (O.L. School): vlnr Wil Ent, Manus Runderkamp en Jan Plat. zij worden geflankeerd door twee Zaankanters, die de gevluchte Albert Veerman en de opgepakte Bob Klepper vervingen. De gewapende agent Freek Zwarthoed (koffiedik) bewaakte het kantoor tegen overvallen. Bij het loket wachtten Jan Aaltje Keizer en Jan van Appie Koning totdat zij worden geholpen.

 

Kamp Amersfoort - Het folterparadijs van de beruchte beul Josef Kotalla

Het doorgangskamp, waar Plat en Klepper een welkomstceremonie onder leiding van kampbeul Kotalla stond te wachten, was gesitueerd tussen de zuidrand van Amersfoort en het dorp Leusden. Nieuwe gevangenen werden gedwongen om ontkleed door een afgerasterde ruimte te rennen, waar kampbeulen met stokken en geweerkolven zoveel mogelijk gevangenen probeerden te raken. Gevangenen die te dicht bij het prikkeldraad kwamen, werden soms doodgeschoten of kwamen onder stroom te staan. Deze met prikkeldraad afgerasterde ruimte werd spottend ‘de rozentuin’ genoemd (Koning & Koning, 2010).

In het kamp dat officieel 'polizeiliches Durchgangslager Amersfoort' heette, werden in de jaren 1941-1945  in totaal 37.000 geregistreerde gevangenen blootgesteld aan externe vernederingen, martelingen en ontberingen. Ongeveer 20.000 gevangenen werden vanuit het kamp gedeporteerd naar (hoofdzakelijk) duitse concentratiekampen. Daarnaast verbleven er 13.000 ongeregistreerde gevangenen voor korte tijd in het kamp. Ongeveer 9.000 gevangenen zijn vrijgelaten, maar er zijn ook gevangenen gevlucht of omgekomen door honger en ziektes. Kampcommandant Kotalla en übersturmbahnführer Berg waren indertijd verantwoordelijk voor honderden executies. 650 gevangenen zijn in het kamp overleden. (www.kampamersfoort.nl). 

Jan Plat: “In Amersfoort zijn veel gevangenen bezweken of hebben het erg zwaar gehad. Op het moment van onze arrestatie wisten wij eigenijk niet hoe ernstig de situatie in dat kamp was. Ik heb later twee opgepakte onderduikers zien terugkeren uit Amersfoort. Een Volendammer genaamd Jan Rikkers en een Edammer van Geemert. Die kwamen helemaal mismaakt terug en zijn mentaal nooit meer de oude geworden. Jan Rikkers was van mijn leeftijd. De mensen die terugkwamen zijn geen van allen oud geworden."

 

Josef Kotalla

Kotalla (Bismarckhütte, 14 juli 1908 – Breda, 31 juli 1979) werd bekend als lid van ‘de drie  van Breda’, samen met Ferdinand aus der Fünten en Franz Fischer. In 1955 kwam daar Willy Lages nog bij en werden het ‘de vier van Breda’. Kotalla is de enige Duitse krijgsgevangene die in Nederlands gevangenschap kwam te overlijden. Kotalla was vanaf jonge leeftijd psychiatrisch patiënt,werd alcoholist en gebruikte daarnaast verdovende middelen zoals pervitine. Hij stond te boek als wreedste kampcommandant van kamp Amersfoort. Zijn doodstraf werd omgezet in levenslang nadat de psychiaters Pieter Baan en H.C. Rümke Kotalla verminderd toerekeningsvatbaar verklaarden, o.a. door een organische beschadiging van het centraal zenuwstelsel. Na jarenlang maanvissen te hebben gekweekt in zijn cel kwam hij in 1979 te overlijden in de Bredase koepelgevangenis (bron: www.wikipedia.nl).

Links kampbewaker Joseph Kotälla en rechts kampbewaker Joseph Oberle in de ‘rozentuin’.

 

Terug in de tijd

Om het onwaarschijnlijke slotstuk van het verhaal te kunnen begrijpen, gaan we terug naar de jaren ‘20. In de jaren ‘20 was de visserij op z’n retour en jonge Volendammers begonnen zich op andere beroepen te oriënteren. De Volendammers die een paar centen hadden stuurden hun kroost al eerder naar scholen in Amsterdam om een ander ambacht te leren.

Jan Plat: “Mijn neef Jan de Boer, zoon van de cafébaas Jan de Boer (modderman), ging destijds naar een echte bakkerschool, waar men niet alleen verschillende soorten broden leerde te bakken, maar bijvoorbeeld ook mooie taarten. Na zijn afstuderen begon hij een bakkerij in Hillegom; een prachtige officiële bakkerij. Hij woonde daar ook. Ik ben er nog een keer heen gefietst.”

Op een zeker moment vroeg bakker Jan aan z’n ‘pietje’ Lijst van Pokkie of zij nog dochters beschikbaar had om te komen helpen in de bakkerij. Veel dames genoten immers vanaf hun twaalfde geen onderwijs meer en de oudere zussen van Jan hadden begin jaren ’30 de leeftijd om te werken. Kleine Griet werkte eerst in café de Boer bij haar Ome Jan en toen zij een jaar of 16 was nam ze de uitnodiging aan om te komen werken in de bakkerij te Hillegom. Voor het uitbreken van de oorlog was Griet inmiddels werkzaam als dienstbode bij aannemer Jan Plas, de NSB-aannemer die klussen van de nazi’s aannam.

Jan Plat: “Het was een rijke omgeving en Jan verdiende goed aan z’n bakkerij. Maar Jan hield ook van een borrel en ging regelmatig naar de omringende kermissen. Op een dag nam hij een kermisgabber mee naar huis in Hillegom, die hij had ontmoet op de kermis. Dat moet ergens in één van de omliggende dorpen zijn geweest. Kleine Griet ving de dronken mannen op en schonk ze wat koffie in. De dag erna ging ze met de mannen mee naar de kermis. De kermisgabber had een betrekking bij de gemeente Heemstede, waar hij door zijn jeugdige leeftijd min of meer voluntair werkte. De jongeman had een oogje op kleine Griet en probeerde haar te versieren. Onze Griet is destijds niet op de avances ingegaan, maar kwam later aan de weet dat de jonge ambtenaar verkering kreeg met een Oostenrijkse dienstbode.”

Tussen 1920 en 1940 emigreerden er tienduizenden ongehuwde vrouwen vanuit Duitsland, Oostenrijk en Tsjechoslowakije onder andere naar Nederland om als dienstbode aan de slag te gaan. In de contreien langs de kust woonden gefortuneerde mensen, waar zij werk als dienstbode konden vinden. Het waren dikwijls jonge dames en vonden toentertijd gemakkelijk een huwelijkspartner in Nederland (bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl).

 

Terug naar april 1944: de rol van burgemeester van Baar

Plat en Klepper zijn na hun arrestatie door twee functionarissen van het opsporingscommando overgedragen aan de gemeentepolitie te Edam. De ambtenaren Eric Kolfschoten en Henk Mühren hebben burgemeester van Baar opgedragen om de twee arrestanten zo lang mogelijk in Edam te houden. Zodoende kregen vrienden en familie extra tijd om hen mogelijk behoeden voor de onlusten in het strafkamp.

Na een aantal dagen in hechtenis te hebben gezeten in de cel van het politiebureau te Edam, kon burgemeester van Baar de twee distributieambtenaren niet langer in Edam houden. Op 29 april 1944 werden de arrestanten door twee agenten naar Alkmaar geëscorteerd. Het koste wat het kost blijven uitstellen van het transport naar Alkmaar zou de veiligheid van de burgemeester in gevaar brengen. Clement van Baar behoorde tot de laatste burgemeesters, die geen lid van de NSB waren en in functie bleven totdat zij gedwongen moesten aftreden (Koning & Koning, 2010). Dat burgemeester van Baar zoveel invloed kon uitoefenen op de Duitsers en NSB’ers en zijn positie kon behouden tot 31 oktober 1944 leidde ook tot kritiek van de buitenwacht. Zijn plooibaarheid en diplomatie hadden hem tegelijkertijd verdacht gemaakt. Desondanks konden misstanden of partijdigheid richting de Duitsers niet worden aangetoond, volgens het onderzoek van de Edamse hoogleraar Erik Besseling (2002).

De zaak van de twee weigerambtenaren werd hoog opgenomen door de officiële instanties. Dat bleek wel uit de maatregelen die werden genomen om de twee jonge ambtenaren te escorteren en voor te leiden in Alkmaar:  “De agenten die ons escorteerden naar Alkmaar stonden ook tijdens het verhoor achter onze stoelen. Ze hadden jonge ongetrouwde agenten geselecteerd, mocht er een overval plaatsvinden door het verzet. Er was namelijk al een agent neergeschoten tijdens de overval van het distributiekantoor in Edam en er leefde kennelijk een reële angst dat de agenten gevaar liepen: We werden inmiddels zo belangrijk gemaakt, want de hogere ambtenaren - tot de burgemeester aan toe - probeerden ons immers vrij te krijgen. De burgemeester had contacten met de NSB en wist zodoende ons bijna een week op het politiebureau van Edam vast te houden."

Op de bovenstaande order van geleide valt te lezen dat opperluitenant Jan Boone de agenten Botman en Van Dijk heeft gelast om de arrestanten Plat en Klepper voor te leiden bij ‘Der deutsche Fachberater’ te Alkmaar. Anders hadden ze ons na één dag al linea recta op transport naar het strafkamp gezet. Maar aan de andere kant: door de inzet van de burgemeester werden we belangrijker gemaakt dan we in feite waren en dat zorgde bij ons ook voor angst om harder te worden gestraft.”

 

Betekenis Fachberater

Fachberater, ook wel Fachwerber genoemd, waren  toezichthouders op de Gewestelijke Arbeidsbureaus die bepaalden wie er geschikt waren voor uitzending naar Duitsland. Ze werkten aan de hand van lijsten opgesteld door ‘uitkamcommissies’ die bestonden uit een vertegenwoordiger van het ‘Amt für Technik’ en een ambtenaar van het arbeidsbureau. De Fachberaters waren in de regel nationaalsocialisten. (bron: www.ensie.nl)

 

Schrobbering op het arbeidsbureau

Op het gewestelijk arbeidsbureau van Alkmaar werkten veel plichtsgetrouwe NSB’ers en enkele Duitse functionarissen. Zij moesten erop toezien dat voldoende mannen reageerden op de oproepen om te worden gekeurd voor de Arbeitseinsatz. Aldaar werden Jan Plat en Nico Klepper een kamer binnengebracht bij een Duitse officier, een zogenaamde ‘Fachberater’. Zij werden verbaal aangepakt door de officier. Hij wilde de brutale knapen eerst in levende lijve zien en spreken alvorens hij ze subiet naar het strafkamp in Amersfoort zou sturen:

“We schrokken ons dood toen de Duitse officier ons in het Duits verrot begon te schelden. We hadden ondanks onze opsluiting nog steeds geen besef van wat we hadden fout gedaan. We waren in de veronderstelling dat we als distributieambtenaar onmisbaar waren geworden en dat het geen kwaad kon om de oproepen van het arbeidsbureau te weigeren. We dachten dat bepaalde mensen over ons hadden geroddeld, waardoor de zaak werd opgeblazen. Dat werd al duidelijk tijdens de escorte naar Alkmaar. We zijn wel drie keer aangehouden door agenten die op wacht stonden! Ze hielden de auto staande en vroegen dan: Heb je ze? Mooi! En dan reed de auto weer verder.”

 

Eric Johan Maria Kolfschoten

Gestel en Blaarthem, 26 februari 1917 - Rijswijk, 10 december 1995) - Kolfschoten – zoon van Theodorus Kolfschoten, de voormalige burgemeester van de gemeente Edam (thans Edam-Volendam) — volgde na het St. Ignatiusgymnasium in Amsterdam de hogere beroepsopleiding voor gemeenteadministrateur. Na een ambtelijke loopbaan bij de gemeente Edam, waar hij de rang van ‘commies’ eerste klas behaalde, werd hij in 1948 benoemd tot burgemeester van Eemnes. In 1959 werd hij namens zijn partij gekozen in de Tweede Kamer. Deze functie verenigde hij- zij het met een korte onderbreking - jarenlang met het burgemeesterschap. Van 1965 tot 1980 was Kolfschoten burgemeester van Leidschendam. In de Tweede Kamer hield hij zich voornamelijk bezig met binnenlandse zaken, landbouw en bestuurlijke vernieuwing. Hij is bekend van de zogenaamde ‘motie-Kolfschoten’, die het de Kamer mogelijk maakt om, zonder tussenkomst van de koning, de kabinetsformatie vorm te geven. (bron: www.parlement.com)

 

Moeder Lijst in actie

In de periode dat burgemeester van Baar en enkele hooggeplaatste ambtenaren, waaronder Erik Kolfschoten en Henk Mühren, veel in het werk stelden om Jan Plat en Nico Klepper langer op het politiebureau te Edam te houden, kwam moeder Lijst iets op het spoor. 

“Mijn moeder had van oude Blankevoort te horen gekregen dat zijn zoon Henk zich had aangesloten bij de NSB. Henk Blankevoort verkocht tabaksartikelen aan mijn moeder en gaf er vaak cadeautjes bij voor kinderen. Kindergereedschappen, tuinharken, demontabele gereedschappen. Wij waren daar erg blij mee. In de oorlog hoorden we niets meer van Henk. Zijn zaak ging slecht door de crisis. Later kwamen we er achter dat hij zich had aangesloten bij de NSB. De oude Blankevoort had daar veel moeite mee. Dat was een fijne protestantse man, die daar niets van moest hebben. Zijn zoon, Henk Blankevoort, reed op een Harley Davidson.”

 

Hulp van tabakshandelaar Blankevoort

Normaliter kwam Henk Blankevoort naar het tabakswinkeltje van Lijst van Pokkie op doolhof nummer 11, maar in dit geval kwam Lijst naar de zaak van Henk om hulp te vragen voor haar zoon. Henk gaf aan totaal geen invloed te hebben op dat soort kwesties. Maar hij had via de NSB een kennis, die op het arbeidsbureau te Alkmaar werkte met een behoorlijke rang: “Mijn moeder kreeg van Henk Blankevoort de instructie om te vragen naar de heer Rol. Via de heer Rol was de kans om binnen te komen groter, dan via de gebruikelijke loketten. En als je nou vraagt om die meneer te spreken te krijgen, dan kom je binnen. Zo gezegd zo gedaan.”

Op zaterdag 29 mei 1944, toen Klepper en Plat door Opperwachtmeester Botman en wachtmeester Adrianus van Dijk op naar Alkmaar werden getransporteerd, vetrok vrijwel gelijktijdig met het politietransport een andere auto richting Alkmaar: “Er was een speciale auto voor noodgevallen beschikbaar in de gemeente. De enige auto op het dorp. Mijn moeder en mijn zuster (kleine) Griet gingen met die speciale auto naar Alkmaar op dezelfde dag dat wij door twee politieagenten naar het arbeidsbureau in Alkmaar werden vervoerd. Die operatie was niet zonder risico, want je had onderweg te maken met Duitsers en NSB’ers. Daar zat verkeerd volk tussen.”

Moeder Lijst en kleine Griet kwamen bij het gewestelijk arbeidsbureau in contact met meneer Rol en hij leidde de dames het gebouw binnen, waar zij op zoek gingen naar de directeur.

Jan Plat: “Uiteindelijk liepen mijn moeder en mijn zus Griet door een grote gang waar de kamers waren voorzien van namen en functietitels. Aangekomen bij de kamer van de directeur zagen zij zo’n indicatielampje, dat maar op rood bleef staan. Na een tijdje durfde mijn moeder toch aan te kloppen en de deur open te doen. Ze kwam daar samen met mijn zuster de directeurskamer binnen, in Volendams kostuum. En toen gebeurde er iets wat je niet voor mogelijk houdt.” Achter het bureau zat een knappe directeur met een blik van herkenning: “Ben jij dat Grietje?” De directeur herkende haar meteen, maar Grietje hem niet direct. Het was die knappe jongen die zo’n tien jaar daarvoor met bakker Jan de Boer te kermis was geweest en een gezellige tijd met Grietje had beleefd. Grietje vertelde zonder aarzelen wat zich aan de andere kant van de gang afspeelde. De directeur bedacht zich nog geen twee keer en ging tot actie over.

 

Redding nabij

​​​​​​​​​​​​​​Terwijl Jan Plat en Nicolaas Klepper werden uitgefoeterd door de Duitse officier kwam er een goed uitziende man binnen gestormd en begon in vloeiend Duits tegen de officier te praten:  “Het bleek de directeur te zijn, die al enkele jaren was getrouwd met een Oostenrijkse dienstbode en door het contact met zijn echtgenote en zijn schoonfamilie het Duits natuurlijk goed machtig was geworden. Op oneerbiedige wijze werd de officier in vloeiend Duits medegedeeld dat wij onterecht werden bestraft. Toen de officier vroeg wat de directeur dan voor alternatief zag, antwoordde hij dat wij weliswaar te werk gesteld moesten worden in Duitsland, maar niet tussendoor naar het strafkamp in Amersfoort. De directeur zei dat we al genoeg waren gestraft. Die Duitse officier leek een vriendschappelijke band met de directeur te hebben en capituleerde. De directeur nam gelijk het heft in handen en vroeg om ons erewoord: Jullie mogen niet vluchten en ontvangen opnieuw een oproepkaart om medisch gekeurd te worden. Na de keuring krijgen jullie toestemming om eigen goederen mee te nemen naar Duitsland waar jullie op een nader te bepalen bestemming te werk worden gesteld. Zo waren we ten dode opgeschreven en zo, na een gesprek van een kwartier, werden we vrij gelaten. Die Duitser liet ons gaan.”

Omdat er toch een schuldige moest worden aangewezen heeft de directeur de aanwezige functionarissen en agenten erop gewezen dat de burgemeester hoofdverantwoordelijke was. Jan Plat ving die boodschap op tijdens het Duitstalige gesprek tussen de directeur en de fachberater en heeft bij thuiskomst de burgemeester op de hoogte gesteld van de inhoud van het gesprek op het arbeidsbureau in Alkmaar. Door een opeenstapeling van gebeurtenissen in diezelfde periode vond Clement van Baar het niet langer veilig om aan te blijven en is in de herfst van 1944 ondergedoken. Hij werd opgevolgd door NSB-burgemeester Hendrik van Baak, die op 31 januari 1945 werd geliquideerd door het verzet.

 

Regelen van een Ausweis

Nadat Jan Plat en Nico Klepper in vrijheid werden gesteld dienden zij formeel te wachten op een nieuwe oproep om medisch gekeurd te worden. Na de medische keuring zouden beide heren alsnog te werk worden gesteld in Duitsland. Ondanks dat tewerkstelling een grote verbetering betekende ten opzichte van de martelingen en ontberingen die hen in het strafkamp Amersfoort stonden te wachten, was ook directeur van de Reep op de hoogte van de toenemende gevaren voor de dwangarbeiders in Duitsland. Tot twee keer toe heeft de heer van de Reep het risico genomen om af te reizen naar de pastoor v.d. Weidenstraat te Volendam, alwaar hij door visboer Piet Tol (Kraaier) werd ontvangen. Thuis bij Piet Tol ontvouwde van de Reep zijn plannen om Jan Plat te vrijwaren van de gevaren in Duitsland.

Jan Plat: ”Hij gaf opdracht om bij een aangewezen NSB-dokter een medische keuring aan te vragen. Via de medische keuring zou de dokter een medisch attest afgeven. Met andere woorden: de dokter moest een kwaal aantonen bij een volstrekt gezonde jongeman! Met het medisch attest zou ik afreizen naar de dienstdoende arts op het arbeidsbureau te Alkmaar. Deze arts moest de verantwoordelijk ambtenaar toestemming geven voor een ‘Ausweis’.” Jan Plat weet zich te herinneren dat het idee van de directeur in eerste instantie op moeilijkheden stuitte: “Ik moest in eerste instantie naar een NSB-dokter voor een medisch attest. Maar deze dokter keurde mij goed. Dus het plan viel compleet in het water.” Deze situatie noopte directeur van de Reep om een tweede keer naar Volendam af te reizen, om de aanwezigen op het hart te drukken toch een dokter te vinden die het aandurfde om een medisch attest uit te schrijven.

Op de afbeelding van de ausweis valt te zien dat deze op 5 mei 1944 is ondertekend door de heer Rol, die er voor heeft gezorgd dat moeder Lijst en zuster Griet een gesprek met de directeur konden aangaan.

“Toen heeft de directeur gezegd dat ik een herkeuring moest aanvragen. Ik moest in eerste instantie naar dokter Wevers voor een medisch attest. Die dokter was als de dood om gestraft te worden door de Duitsers als gevolg van fraude. Via Erik Kolfschoten kwam ik in contact met een dokter in Edam. Die gooide het op een maagzweertje. Ik ging terug naar Alkmaar met het medisch attest van de dokter uit Edam. Daar aangekomen bij de herkeuring wilde de dienstdoende dokter van het arbeidsbureau er niet aan. Een maagzweertje vond hij niet zwaarwegend genoeg om mij af te keuren. Met een maagzweertje kun je in principe aan het werk en ik zag er gezond uit. Ik zag de bui al hangen.” Echter, de verpleegster was door van de Reep ingelicht over de hele kwestie en heeft de weifelende dokter waarschijnlijk weten te overtuigen: “Het was duidelijk dat de verpleegster instructies had gekregen, want zij deed haar best om mij toch af te laten keuren. Uiteindelijk ging hij overstag en gaf me een trap onder mijn gat, terwijl ik daar naakt stond. Opsodemieteren! Hij vulde het afkeuringsformulier in, waarmee ik naar meneer Rol ging. Meneer Rol was een bekende van Blankevoort en hij ondertekende de ausweis. Zijn naam kun je nog steeds zien op het ausweisformulier. Toen kwam ik buiten en ik kon toen vrijuit rondlopen. Ik kon rustig de boer op om bijvoorbeeld melk te halen, zolang ik de ausweis kon tonen.”

 

Klepper dook onder

Jan Plat was na het ontvangen van de ausweis gevrijwaard van een verblijf in de Duitse barakken rondom de wapenfabrieken, waar je vanaf 1944 tot en met de bevrijding aan de heidenen was overgeleverd. De heer van de Reep heeft zich verder niet ingezet voor het regelen van een ausweis voor Nico Klepper. Dit zou te veel opvallen bij de officiële  instanties. Van de Reep moest immers veel in het werk stellen om Jan Plat medisch af te laten keuren. Bovendien was hij daarbij afhankelijk van andere invloedrijke personen op het arbeidsbureau, die bij de opdracht tot afkeuring van Klepper argwaan zouden krijgen. 

Jan Plat: “Klepper werd goedgekeurd en moest naar Duitsland. Die heeft zich niet gemeld voor de keuring en is gaan onderduiken. Hij wist niet van de activiteiten rondom de ausweis van mij af. We besloten te gaan wandelen op de jaagweg. Klepper vroeg mij om raad. Hij hoorde dat ik was afgekeurd, maar hij wist niet hoe. Ik adviseerde hem in eerste instantie om zich gewoon te melden en dan zou hij de dag erna worden opgehaald om te werken in Duitsland. Later, bedacht ik mij en stelde voor om raad te vragen bij Haafakker in Edam. Gerrit Haafakker, een vooraanstaande KP’er in de regio, hielp Klepper vervolgens onder te duiken onder het motto: We zijn in oorlog met de Duitsers en alles is geoorloofd."

Met het besluit om onder te duiken verbrak Klepper zijn belofte aan de Fachberater en directeur van de Reep om zich volgens afspraak te melden voor transport naar Duitsland.

 

Arrestatie familie Klepper

Het besluit van Nico Klepper om onder te duiken was niet zonder gevolgen. De Sicherheitsdienst besloot de familieleden van Klepper op te pakken. Zijn oudere broer Bob was hoofd van het distributiekantoor en werd bij toeval gepakt toen hij het kantoor binnenliep en de SD’ers vroegen wie hij was.

Een gedetailleerde omschrijving rondom de arrestatie van Klepper en Plat door Opperwachtmeester Ide Johannes Botman.

Bijschrift rapport van Ide Johannes Botman, opperwachtmeester der gemeentepolitie te Edam. In het rapport beschrijft de opperwachtmeester dat op 29 april 1944 dat hij samen met  wachtmeester Adrianus van Dijk de heren Nicolaas Klepper en Jan Plat heeft overgebracht naar het arbeidsbureau van Alkmaar, waar zij werden voorgeleid aan de ‘Fachberater’ (toezichthouder van het gewestelijk arbeidsbureau). De Fachberater deelde hen mede dat zij geen straf zouden ondergaan in Amersfoort, maar vrijwillig naar Duitsland zouden gaan. Zij zouden met het eerstvolgende transport naar de Duitse grens worden gebracht. De datum voor de medische keuring werd vastgesteld en Plat en Klepper werden heengezonden. Jan Plat werd in de loop van de week afgekeurd en Nico Klepper werd goedgekeurd en zou op 9 mei 1944 door Opperwachtmeester Botman worden begeleid naar grensstation Oldenzaal-Bentheim. 

Botman kwam Klepper toevalligerwijs tegen op 8 mei 1944 op het station te Edam. De agent deelde hem daar mede dat hij de volgende dag om 5 uur bij het politiebureau aanwezig moest zijn:

“Op 9 mei 1944 was ik aan het bureau van Politie alhier en de auto welke voor het transport was gerequireerd was reeds aanwezig. Klepper evenwel verscheen niet. Ik heb toen bij zijn ouders geïnformeerd, doch deze zeiden dat hun zoon nog niet thuis was. Ik heb mij, omdat ik het niet uitgesloten achtte dat Klepper reeds op eigen gelegenheid naar Amsterdam was gegaan, mij terstond daarheen begeven en daar een onderzoek ingesteld op het Centraal Station en wel met name op het 1e perron en omgeving vanwaar de trein naar Duitschland moest vertrekken, doch nergens was eenig spoor van Klepper te vinden.”

Opperwachtmeester Botman begaf zich daarna naar Monnickendam, alwaar de vriendin van Klepper woonde. Zij gaf aan Klepper voor het laatst op 7 mei te hebben gezien. Bij verder onderzoek ten huize van de ouders van Klepper konden de ouders niet verklaren waar hun zoon was. De koffers stonden gepakt en hij had zijn ouders gezegd naar Duitsland te gaan. In het rapport wordt afgesloten met de conclusie dat Klepper zich niet aan zijn erewoord heeft gehouden en zich daarmee heeft onttrokken aan zijn uitzending naar Duitsland. : “Bob Klepper kwam in een concentratiekamp nabij Berlijn terecht. Bij terugkomst heeft hij niet veel losgelaten over zijn verblijf in het kamp, maar hij is er nooit meer overheen gekomen. De moeder van Klepper heeft zes weken in Hoorn vastgezeten. De vader heeft een maand of twee vastgezeten en zijn zusje een maand, beiden in Hoorn of Alkmaar.”

 

Na de bevrijding: veroordeling directeur van het gewestelijk arbeidsbureau

​​​​​​​Na de bevrijding werden NSB’ers uit hun functies ontheven, zo ook de heer Rol en directeur van de Reep. 

Jan Plat: “Die van de Reep werd gepakt tijdens de bevrijding bij de Duitse grens en kreeg aanvankelijk de doodstraf, want er waren in eerste instantie geen rechters. De ketelpakken (verzetslieden) waren de baas. In de tussentijd - tussen de bevrijding en de uitvoering van de doodstraf- kwam de ouderwetse rechtspraak terug. De brief is in 1948 geschreven. De brief die ik daarop heb geschreven heeft er mede voor gezorgd dat hij strafvermindering kreeg.  Hij kreeg uiteindelijk 8 jaar, maar in 1950 is hij vrijgekomen.”

Het is verder onbekend wat van de Reep op zijn kerfstok had als NSB’er met een hoge  functie. Als directeur van het gewestelijk arbeidsbureau was hij echter wel medeverantwoordelijk voor het transport van duizenden mannen naar gevaarlijke werkplaatsen in Duitsland. Opgepakte onderduikers werden onder andere via het arbeidsbureau in Alkmaar naar de strafkampen gestuurd. Ondanks zijn dappere en doortastende acties om Plat en Klepper uit de klauwen van Kotalla en consorten te houden, voert het te ver om van de Reep van elke morele schuld vrij te pleiten en vriendschappelijke contacten te onderhouden.

De brief die mevrouw van de Reep stuurde naar moeder Lijst om een ondersteunende verklaring te schrijven, teneinde strafvermindering voor haar man af te dwingen.

Brief mevrouw van de Reep Hillegom, 1-12-’48

Geachte mevrouw Plat,

Ongetwijfeld zult u zich de moeilijkheden gedurende de oorlogsjaren, betreffende uw zoon wegens uitzending naar Duitsland nog herinneren. Zeer zeker zult u zich dan ook de heer Th. van de Reep, toen direkteur van het gewestelijk arbeidsbureau te Alkmaar nog herinneren, die geen moeite heeft gespaard om uw zoon uit Duitsland te houden en hem dit ten slotte ook is gelukt. Thans is mijn man in moeilijkheden en in opdracht van mijn man vraag ik u: zou u zo goed willen zijn een verklaring te schrijven dat u het aan mijn man, dus de heer Th. van de Reep uitsluitend te danken had dat uw zoon niet naar Duitsland werd gezonden. Vertrouwende dat u thans begrip heeft voor onze moeilijkheden zoals mijn man dat toen voor de uwe had, verblijf ik met de meeste hoogachting,

R. v.d. Reep

Meerstraat 14 Hillegom

 

“We hebben nooit meer contact gezocht. Dat durfden we ook niet. Al hadden we dat gewild, dan hadden we het uit fatsoen niet gedaan. Alles was nog heel vers en het bleven  tenslotte landverraders. In de loop van tijd zwakte dat sentiment af, want later kwamen we erachter dat veel meer mensen foute dingen hadden gedaan, vaak uit de drang om te kunnen overleven. Dit soort mensen zocht zelf ook geen contact, want het was een grote schande. Ze waren er toch verantwoordelijk voor dat mensen tijdens de oorlog dood zijn geraakt. Je kon dus geen vriendschappelijke relatie opbouwen met dat soort mensen.”

Jan Plat heeft jaren later alsnog gecorrespondeerd met de familie van de Reep. Zij woonden nog steeds in de bollenstreek en verkochten onder andere tulpenbollen aan toeristen:  “Na een aantal jaren hebben we nog een brief ontvangen met het verzoek om Volendamse klederdracht te schenken. Ze verdienden aan de verkoop van tulpenbollen aan de toeristen. Die kleding hadden we niet meer beschikbaar. Het oude Volendammer goed was meestal oud en versleten, bovendien gingen de jonge mensen liever in burger, dus het werd niet meer gemaakt. Later kwam die herwaardering voor de Volendammer klederdracht weer op gang.”

 

Tot slot

Door de welwillendheid en daadkracht van enkele individuen, die aan ‘de verkeerde kant’ stonden, werd Jan Plat gered uit de klauwen van de wreedste kampcommandanten die in Nederland opereerden. Uiteraard moet - gezien de gevoeligheid van deze materie - worden benadrukt dat dit biografisch relaas van Jan Plat geen poging is om NSB’ers op een voetstuk te zetten of vrij te pleiten van het onmetelijke leed, waarvan de sporen tot op de dag van vandaag zichtbaar zijn en waar zij medeverantwoordelijk voor waren. Wat duidelijk wordt uit de persoonlijke verhalen, zoals die van Jan Plat, is dat de zware omstandigheden grote invloed hadden op de gedragingen van mensen, ongeacht aan welke kant zij stonden. Echter, het najagen van persoonlijk gewin of het aansluiten bij politieke overtuigingen van bedenkelijke aard werd van ondergeschikt belang, wanneer men een vriend of kennis in nood de helpende hand kon toesteken.

In Hillegom verkocht men bloembollen in Volendams kostuum.

 

Bronnen:

 • Besseling, Een Feit van Niets: Over de oorlog in Edam (Edam, 2008)

• Koning, E. & Koning, P., wereldoorlog in het dorp 1939-1945 (Volendam, 2010)

• Schenkel, Marjolein J. De Twentse paradox. De lotgevallen van de joodse bevolking van Hengelo en Enschede tijdens de Tweede Wereldoorlog (Enschede, 2003)

• Sijes, B.A.. De Arbeidsinzet: De gedwongen arbeid van Nederlanders in Duitsland, 1940-1945 (‘s-Gravenhage, 1966)  Internet