Donderdag 11 november 2021 is het weer zover. In vrijwel alle Volendammer gezinnen houdt men rekening met het kinderfeest Sint Maarten. Vooral in de kinderrijke buurten is het druk. Kinderen gewapend met lampion en snoepzak lopen al zingend langs de deuren van hun rayon om Sint Maarten te vieren.
Donderdag 11 november 2010 is het weer zover. In vrijwel alle Volendammer gezinnen houdt men rekening met het kinderfeest Sint Maarten. Vooral in de kinderrijke buurten is het druk. Kinderen gewapend met lampion en snoepzak lopen al zingend langs de deuren van hun rayon om Sint Maarten te vieren. Al eeuwen wordt het feest van deze heilige gevierd. Ook in Volendam wordt deze traditie al eeuwen in ere gehouden.
De uit Kevelaer meegebrachte lampionnen kwamen weer van pas met St. Maarten.
De beroemde Vlaamse kunstschilder Pieter Breughel heeft in de 16de eeuw al een afbeelding gemaakt van het Sint Maartensfeest, genoemd naar de in het Hongaarse Sabaria geboren Martinus. De heilige Martinus van Tours (ca 316 – 397). Deze Martinus zou zich op tienjarige leeftijd tegen de wil van zijn ouders hebben aangemeld als doopleerling. Nadat het gezin naar het huidige Italië was verhuisd werd de vader van Martinus daar Romeins tribuun en nam Martinus zelf op zijn vijftiende jaar dienst in het Romeinse leger waarmee hij in Frankrijk belandde. Rond zijn twintigste jaar reed Martinus te paard bij een van de stadspoorten van de Franse stad Amiens, toen hij daar een in lompen gehulde bedelaar tegenkwam die het koud had. Martinus had zijn bezittingen allemaal aan de armen gegeven en daarom trok hij onverwijld zijn zwaard, sneed zijn rode mantel in tweeën en schonk een helft aan de bedelaar. Die nacht zou Martinus een visioen hebben gekregen waarin Jezus aan hem verscheen in de helft van zijn mantel.
Traditionele afbeelding van de manteldeling door Sint Maarten
Spoedig daarna liet Martinus zich dopen en vervolgens werd hij een monnik die bekend werd als duiveluitdrijver. Rondom zijn cel bouwden 80 monniken de hunne waardoor het klooster Marmoutiers ontstond. Met de andere monniken verspreidde de vroom en sober levende Martinus het christendom onder de Galliërs en in 372 werd hij bisschop van Tours waar hij op 11 november 397 werd begraven. Al spoedig werd Martinus om zijn liefdadigheid onder meer vereerd als patroon van de armen en bij uitbreiding van de kinderen. In Frankrijk werden na de eerste basiliek in de zesde eeuw nog talrijke kerken aan hem toegewijd en de verering verspreidde zich via Vlaanderen en Nederland tot diep in Duitsland. In Nederland nam de verering van St.Maarten vanuit de bisschopsstad Utrecht een hoge vlucht. In de stad Groningen werd de prachtige Martinitoren aan de heilige vernoemd en diverse woonplaatsen kregen zijn naam. Er kwam ook een twintigtal Sint Maartensparochies terwijl de heilige na de reformatie ook in protestantse gebieden in ere bleef wat mede kwam doordat zijn naamsgenoot Maarten Luther op 11 november was gedoopt.
De gedenkdag van Sint Maarten werd in de oudheid gevierd met het ontsteken van een vuur zoals dat nu nog wel door de oudere jeugd gebeurt in midden-Friesland, Limburg en het aangrenzende Duitse Rijnland. De vuren en fakkeloptochten dienden als afsluiting van de oogsttijd (nu nog gevierd op 3 november) en om boze geesten te verjagen. Ter ere van Sint Maarten vierden de boeren hun eigen Nieuwjaarsdag die ook wel schuddekorfsdag werd genoemd. Op die dag werd een mand met herfstvruchten boven een vuur gehangen die telkens werd geschud zodat vooral de arme kinderen konden grabbelen naar de geroosterde noten en vruchten. Het gebruik om de armen en de kinderen op Sint Maarten iets te geven werd nog bevorderd doordat 11 november viel op Vastenavond, voor het begin van de veertigdaagse vasten. Later gingen de kinderen met geschminkte of gemaskerde gezichten zingend langs de deuren met een kaarsje in een uitgeholde biet, koolraap of pompelmoes die eerst in de steden en later ook elders steeds vaker werd vervangen door een papieren lampionnetje, dat eerst door een kaarsje en later door een elektrisch lampje werd verlicht. De lichtjes herinneren mogelijk aan de kaarsen en graflichtjes van Allerheiligen (1 nov.) en Allerzielen (2 nov.) die tot de invoering van de Gregoriaanse kalender in 1582 nog samenvielen met het feest van St. Maarten.
Als beloning voor hun gezang kregen de kinderen dan wat snoepgoed, fruit of ook wel geld. Aanvankelijk was het vooral een bezigheid van arme kinderen en ouders die het beter hadden zagen hun kinderen er liever niet aan deelnemen. In de jaren 1920 en ’30 kwam er meer waardering voor de volkscultuur zodat het Sint Maartenslopen als volksgebruik gekoesterd werd. Op veel plaatsen in Limburg en in de noordelijke provincies met als kerngebied Noord-Holland boven ’t IJ werden in de jaren 1950 en ’60 optochten georganiseerd met wedstrijdjes om de mooiste lampion. Zoals ook elders werden in Volendam van die optochten georganiseerd door het jeugdwerk terwijl de scène van de manteldeling door Sint Maarten te paard in samenwerking met de scholen werd opgevoerd tijdens een speciale kinderviering in de kerk. Terwijl de scholen nog immer tijd besteden aan de legendes rond Sint Maarten en de kerk verwijst naar het licht in het donker als symbool van de liefdadigheid verloopt het gebruik tegenwoordig in de meeste plaatsen weer op de authentieke wijze manier waarbij de kinderen de spanning beleven van wat hun zingen langs de deuren zal opleveren.
Het feest van Sint Maarten viel vanaf midden 16de eeuw samen met vastenavond zodat men op 11 maart van oudsher beide soorten liederen zong en de teksten hier en daar met elkaar verweven raakten. Sommige van die teksten gaan terug tot de 17de eeuw, maar veel andere Sint Maartenliedjes zijn overgeleverd uit de eerste helft van de 19de eeuw. Behalve de relatie met Sint Maarten bevatten ze een oproep om de deur open te doen en de kinderen na het zingen van de St. Maartensliedjes te belonen met wat snoepgoed, fruit of een centje. De volgende tekst kwam veel voor in de Zaanstreek en Kennemerland en op Texel. Het liedje werd vooral door protestantse kinderen gezongen, maar fragmenten ervan kwamen terecht in weer andere liedjes die in Volendam en elders werden gezongen op de wijze van ‘Sinterklaas kapoentje’:
Sinter, Sinter Maarten,
De kalven dragen staarten,
De koeien dragen horens,
De kerken dragen torens,
De torens dragen klokken,
De meisjes dragen rokken,
De jongens dragen broeken,
Oude wijven schorteldoeken.
Sinte Maarten had een koe,
Die moest naar de slager toe,
Was ie vet of was ie mager,
Hij moest naar de slager.
In Kennemerland, Groningen, Friesland en Terschelling was populair het in algemeen Nederlands en op de melodie van ‘O, wat zijn wij heden blij, ‘Sinterklaas is op het dak’ en ‘Daar was laatst een meisje loos’ gezongen wijsje:
Elf november is de dag
Dat mijn lichtje, dat mijn lichtje
Elf november is de dag
Dat mijn lichtje branden mag.
Het volgende liedje werd in de nodige varianten aangetroffen in Friesland, Groningen, Twente, Gelderland en in het zuiden (o.a. Venlo), maar ook op Terschelling, in de Kop van Noord-Holland, Kennemerland en in Marken en Volendam was het bekend.
Sinte Martens veugeltje,
Rood, rood reugeltje,
Rood, rood rokje aan,
Dat is Sinte Maartensman.
Behalve in De Streek werd de volgende Groningse versie populair in Volendam, waar het in de jaren 1950 na het versje van Sinte Martes veugeltje werd gezongen en werd gevolgd door het fragment De rommelpot staat open enz. .
Sint Martinus bisschop,
Komt van alle landen,
Dat we hier met lichies loopen,
Is voor ons geen schande.
Van de meeste liedjes bestaan overal in het land varianten wat mede wordt veroorzaakt door de verwijzingen naar plaatselijke situaties en gebruiken. Ook werden er wel fragmenten van wiegeliedjes en andere kinderversjes in de teksten verwerkt. In 1895 heeft de folklorist R. W. P. de Vries Jr. een uitvoerig artikel gepubliceerd over Volendam, waarin hij een gedetailleerde en lyrische beschrijving geeft van de Volendamse klederdracht en een aantal Sint Maartensliedjes de revue laat passeren. Sprekend over de jaarlijkse bedevaart van de Volendammers naar Kevelaar schrijft de Vries: “Een feest is het als zij tegen den avond hiervan terugkeeren en in optocht met kleurige lampions langs het Edammerpad loopen, om in het dorp, aan eigen haard hun wedervaren te kunnen vertellen; dagen daarna zien we de kinderen dan nog met die lampions langs den dijk en worden ze ten slotte opgeborgen en bewaard als herinneringen om met St. Maarten weer voor den dag te komen en onder het zingen van de Sint Maartenliederen in vreugde door hen te worden rondgedragen”. Hier volgen de liedteksten die de heer de Vries in 1895 uit de mond van de Volendamse kinderen noteerde. Ter verduidelijking zijn enkele verklarende noten toegevoegd. In tegenstelling tot wat wel is beweerd werden de liedjes op plaatselijke eigenaardigheden (zoals het weglaten van de h) na grotendeels in het Nederlands gezongen. De verklaring van het volgende Sint Maartenvogelliedje als een verwijzing naar de roodbevlekte bonte specht wordt onder meer bestreden omdat ook de ijsvogel en zelfs de kiekendief als St. Maartensvogel worden aangezien. Overigens worden ook in de provincie Groningen en elders vogelliedjes gezongen, maar dan heet de vogel niet naar St. Maarten en hij heeft een blauw sterretje. Sommige bronnen geven een lampion in de vorm van een vogel als mogelijk verband aan, maar het lied kan ook wel eens verwijzen naar de beeltenis van Sint Maarten als Romeins officier, die een helm met een vurige hanenkam droeg en een rode wapenrok. Door de ‘regel’ vuurrode hanenkammen op de helm en de rode wapenrok zouden de kinderen Sint Maarten hebben kunnen aanzien voor een vogel (als stijlvorm noemt men dit pars pro toto ofwel deel voor het geheel) of ‘veugeltje’ is eenvoudigweg een rijmwoordje dat past bij ‘reugeltje’.
Sinte Martes veugeltje,
Met een rood, rood reugeltje,
En een rood, rood rokkie an,
Dat is Sint Martinusman.
Sinte Martes veugeltje, Met een rood, rood reugeltje.
Van het volgende lied met de verwijzing naar het feest van Allerheiligen van 1 november vermelden bronnen dat de oudste versie stamt uit het Amsterdam van 1871, waar de Volendammers kind aan huis waren. Waarschijnlijk daardoor werd de tweede oudste variant in 1895 in Volendam genoteerd. Rond 1900 werd dat lied met de uitdrukking ‘turf in de murf’ ook gezongen in Alkmaar en Hoorn.
De uitdrukking ‘turf in de murf’ betekent turfmolm waarop werd gekookt voor de armen. De onbekende klokkenluider Steven herinnert mogelijk aan de kosters die geld inzamelden voor de armen en voor het rijmwoord ‘stompen’ leest men elders muilen. De dronken buurman kan verwijzen naar de door volwassenen gevierde vastenavond. In 1962 ontdekte men in Marken en Oosterleek de regels ‘Sinter Maarten had een koe, die komt allerheiligen toe’ als toevoeging van het versje ‘Sinter Maarten veugeltje’. In het nu volgende Volendamse ‘turf in de murref’–lied zijn fragmenten van drie andere St. Maartenliedjes verwerkt (nl. regels 1 en 4, 2 en 3, en de laatste 4). Het zijn voorbeelden van het aaneenrijgen van teksten uit verschillende liedjes tot onlogische kettingrijmen die niettemin tot de volkspoëzie behoren.
Sinter Maarten heeft een koe
Die komt allen Heiligen toe.
Aller Heiligen heeft geslagen,
Is ie vet of is ie mager.
Turf in de murref.
In den maneschijn
Hoog op klompen, laag op stompen, (Ook: Hoge plomp, lage stomp)
Bessie me Griet, ken je me niet? (In Alkmaar: zeg het niet)
Buurman die is dronken
Wie heeft buurman dronken gemaakt?
Steven van de klokken,
Meisjes dragen rokken,
Mannen dragen broeken,
Ouwe wijven schurteldoe-oeken.
“Datte we hier met lichies lope....” |
In veel Sint Maarten-liedjes wordt verwezen naar de zogenaamde rommelpot. De rommelpot of foekepot was een bloempot of een Keulse pot, die door de kinderen werd bespannen met een varkensblaas in het midden waarvan een rietje werd gestoken dat vochtig gemaakt en met de hand gedraaid de blaas in trilling bracht waardoor een brommend geluid werd veroorzaakt. De rommelpot diende tevens om er met Sint Maarten geld in te verzamelen hetgeen blijkt uit enkele overgeleverde teksten. Zo zong men in Friesland: “Geef mi wat in m’n rommelpot” en het volgende bedelliedje - waarvan de melodie bekend is – stamt uit het Schokland van voor de ontruiming in 1859: Kew al zoo lang met de rommelpot eloopen, Kew gien geld om brood te kopen, Rommelpotterij, Rommelpotterij, Geef m’n oortjen, dan geam ik voorbij. (oortjen = ¼ stuiver, geam = ga) |
In Volendam komt de rommelpot in de volgende twee liedjes aan bod.
De rommelpot staat open,
Gooi er maar een centje in,
Open, open, open.
Bij het hierna volgende in 1895 door hem genoteerde lied vermeldt de Vries het volgende: “Zoo leven in Volendam de oude gebruiken nog voort. Daar ziet men tegen vastenavond de kinderen nog met den ‘rommelpot’ langs de huizen trekken en hoort men hun vastenavondzang”. Dit vastenavondlied is in andere vorm in Baarn, Zutphen en Twente aangetroffen maar de meest gave tekst is afkomstig uit Volendam. Uit de tekst blijkt dat de kinderen hun vastenavondzang begeleidden op de rommelpot terwijl het op vastenavond voor de meisjes kennelijk van belang was om goed voor de dag te komen bij de vrijers. Het Volendamse lied heeft de melodie (en een deel van de tekst) van het 17de eeuwse lied ‘Vasten-avont’.
Vastenavond die komt aan
Dan gaan wij voor den spiegel staan
Kijken we hier, kijken we daar,
Kijken we rom, dom diere.
Vrouwtje zet je nachtklepje op,
De vrijer zal niet komen;
Komt ie dan vanavond niet,
Dan lig je in zijn armen niet.
Dan komt Floris Jansen,
Die zal op de rommelpot spelen,
En de gek zal leeren dansen.
En tegen de tijd dat de rietpluimen rijp zijn klinkt de volgende wijs. Van de rietpluimen die groeiden op het Slobbeland werden de wortels (in dialect ‘sluiken’ genoemd) wel in stroop en azijn gedoopt en opgegeten. Als ze tegen Sint Maarten geplukt werden probeerden de oudere kinderen de ‘skèrrebossen’ ofwel scharbossen (bossen hakhout of rietstengels voor de kachel) aan de man te brengen voor een extra centje.
Wie mot er skerreboozen koopen?
‘k Heb met mijn voeten door ’t water loopen.
Achter ’t veld,
Tien voor ’n speld,
(H)onderd voor een duit,
‘k Loop er de (h)eele stad mee uit.
In zijn boek ‘Volendam, leven en lied’ vermeldt de letterkundige en folklorist B. W. E. Veurman nog een bijzonderheid over het door hem in 1958 in Volendam opgetekende lied ‘En daar reed erres een heer…’. Terwijl het in West-Friesland doorging voor een pinksterblomlied diende het met een geheel eigen melodie in Volendam als vastenavondlied.
Aan het eind van zijn in 1895 geschreven artikel betreurt onderzoeker de Vries het dat sommige Volendammers zich al in burgertenue steken terwijl de Volendamse dienstboden die in de stad werken hun “kletje en kraleb” verwisselen voor een katoenen jurk die “dezen stand kenmerkt”. Hij vindt het jammer dat de St. Maartenversjes verdrongen worden door andere liedjes en door de kermisdeunen die door straatzangers aan de man worden gebracht. Er is inderdaad zo’n algemene kermisdeun uit 1902 bewaard gebleven, maar daarnaast ook een eigen kermisnummer uit 1905. De hierboven afgedrukte St. Maartenliederen werden tot de tweede wereldoorlog in Volendam gezongen en sommige tot op de dag van vandaag. Het Sint Maartenszingen leeft nog altijd al zijn de teksten over het algemeen wel korter geworden. In 1997 bleek Sint Maarten in Groningen, Friesland, Noord-Holland en Limburg volop gevierd te worden, terwijl met name in de provincies Drente en Noord-Brabant de vieringen bleken te zijn toegenomen. De viering van Sint Maarten vormt voor scholen, kerk en ouders en vooral voor de kinderen een dankbare en waardevolle traditie die ook in 21e eeuw een vaste plaats blijft verdienen.
Werkgroep Folklore (met dank aan Jan Kes)
Bronnen:
1. Nationale Kleederdrachten (Volendam) door R. W.P. de Vries Jr, 1895
2. Het Vaderland, serie over Sint Maarten v.a. 2 december 1934.
3. Sint Maarten in West-Friesland door P.J. Meertens, 1941
4. Het Sint-Maartenszingen in Noord-Holland door M.J. Francken, 1963
5. Volendam, leven en lied door B. Veurman, 1968.
6. Nederlandsche baker- en kinderrijmen, repr. door B.W.E. Veurman, 1974
7. Nederlandse volksliederen oud en nieuw door S. Smaling, 1978
8. Jaarboek 1983 Volendams Museum.