De vergeten Helden van Volendam. Tijd voor erkenning. Bron: Wereldoorlog in het dorp van Piet Koning
Ook Volendam heeft sinds 1950 zijn oorlogsmonument: geen krijgshaftige, strijdbare voorstelling, maar een beeltenis van ‘Maria’ volgens velen ‘de koningin van de Vrede’.
Op de bakstenen zuil staan de namen van de vier soldaten uit Volendam die in het voormalig Nederlands-Indië zijn omgekomen. Kees Lol Visser en Kees van de Jent Zwarthoed werden daar KNIL-soldaat in het Koninklijk Nederlands Indisch Leger. Na de inval van de Jappen werden zij ingelijfd en maakten zij deel uit van het Geallieerde leger. Kees en Klaas Schilder gingen als dienstplichtige militairen naar Nederlands Indie, nadat de bevolking in opstand was gekomen tegen het Nederlandse gezag en ging strijden voor onafhankelijkheid.
Over andere burgerslachtoffers van de 2e Wereldoorlog wordt echter met geen letter en geen woord gerept. Is Volendam daarvan misschien gespaard gebleven ?
Het lijkt ons de hoogste tijd om ook aan deze slachtoffers van de oorlog aandacht te schenken, die ze verdienen op en bij het oorlogsmonument op het Pellersplein zodat de Dodenherdenking op 4 mei een moment wordt om ook bij hun overlijden stil te staan en hun te herdenken.
In het gehele land werd in 1940 een verordening van kracht waarbij van zonsondergang tot zonsopgang elke lichtbron verduisterd moest worden. Het was een maatregel tegen de nachtelijke geallieerde luchtoorlogvoering. Iedere burger had de plicht thuis alle vensters af te schermen, met overgordijnen en zwart verduisteringspapier. Geen kiertje licht werd toegestaan. Straatverlichting werd afgeschaft en vervoersmiddelen mochten alleen flauw afgeschermd licht voeren. In 1941, het kon niet uitblijven vielen er doden.
Onder vader Crelis met rechts zijn vrouw Huibje Plat.
Huibje Plat de 2e vrouw van huisschilder Crelis Tol, die de brug van Frits niet meer kon vinden verdronk in de vaart naast de Edammerweg.
Op 2e paasdag 1941 was Sijmen Schilder (de Wiezel), broer van de Kloon en van Bob de Wiezel naar Edam gegaan, waar hij bij het naar huis gaan als gevolg van de totale
verduistering misleid, te water geraakt en verdronken is. Hij had ’s middags met het 2e elftal tegen het Haarlemse EDO 2 gevoetbald en zou ’s avonds naar de film gaan in ‘De Jong’s Bioscoop’ aan de voorhaven in Edam. Na een paar pilsjes bij café Nicolai gingen hij en een Edammer vriend op weg, maar raakte bij de trambrug over het water van de Scheepmakersdijk te water. Omwonenden schoten te hulp, voor zijn vriend net op tijd maar voor de Wiezel te laat.
Ab Mappes aan de reling toen zijn schip de haven van New York binnenvoer
Onder de 1350 Nederlandse zeelieden die in het oorlogsgeweld zijn omgekomen, bevond zich ook Ab Klouwer, een naam die in het dorp onder vele bijnamen schuilgaat zoals Kok, Kloon, Kloek, Kriek en Mappes. Ze komen wel allemaal van dezelfde stamboom, waarin overgrootvader Kobus van de Kok Klouwer met zijn drie huwelijken en vele kinderen een prominente rol heeft gespeeld.
Ab was de zoon van Jaap Mappes die bij een auto-ongeluk in Leiderdorp was omgekomen. Zijn vrouw, Hilletje Kwakman (Baap), bleef met de kinderen in armoede achter. Om daarin verandering te brengen ging zoon Ab al op jonge leeftijd op de Grote Vaart, verplicht ingezet voor de geallieerde oorlogsdoeleinden.
Ab is daarbij om het leven gekomen in 1942, het oorlogsrampjaar voor de marine en de koopvaardij. Er gingen toen zoveel schepen verloren, dat men het overzicht verloor en in het duister tastte over het tijdstip waarop en de omstandigheden waaronder schepen ten onder gingen. De Familie kreeg de mededeling dat de stoker A. Klouwer op zee was omgekomen, vermoedelijk in konvooi op weg naar de Russische stad Moermansk, gelegen aan de Noordelijke IJszee. De naam van het schip en de datum waarop het gebeurde zijn onbekend. Ook op zijn bidprentje stond daarom ook niet meer vermeld dan in het derde oorlogsjaar gestorven.
Op 21 Augustus 1941 waren er 2 slachtoffers te betreuren. Gerrit en zijn zoon Albert Veerman (van de Slinger) van de VD15. Het was een prachtige, stralende dag en ze lagen aan de kuul. Vader Gerrit was aal aan het villen voor het eten. Albert sorteerde ondertussen de gevangen aal en kwam daarbij een wat vreemd blikje tegen, een soort cacao-busje. Terwijl hij het bekeek, ontplofte het in zijn handen: het was zo bleek later, het uiterst gevoelige ontstekingsmechanisme van een brisantbom. Al van verre zagen andere vissers dat er iets aan de hand was op de VD15 en voeren erop af en vonden 2 doden: zoon Albert onherkenbaar verminkt en vader Gerrit door een kleine maar dodelijke splinter in het hoofd geraakt, met nog het vilmesje in zijn handen.
Thames is op September 1917 getrouwd met Klaasje Kwakman bijgenaamd Klasie Tromp (1896-1954). Uit dit huwelijk werden 16 kinderen geboren, van wie er 6 op jonge leeftijd kwamen te overlijden. Thames had een garagebedrijf en een transport en touringcarbedrijf tegenover hun huis aan de prins Bernardlaan. In de oorlog werd hij opgepakt wegens medeplichtigheid aan het stelen van benzine van het Duitse leger. Een groep van tien Amsterdamse verzetslieden hielden zich daarmee bezig en aan Thames hadden ze gevraagd of hij de benzine wilde vervoeren met zijn vrachtwagen. De tien leden van het Amsterdamse verzet werden standrechtelijk geëxecuteerd. Thames Koning (omdat hij medeplichtig was ) kreeg levenslange gevangenisstraf opgelegd. Op een dag werd hij door de Duitsers opgehaald. Thames wilde niet onderduiken omdat hij vreesde dat zijn vrouw en kinderen dan in de problemen kwamen. Daarna hoorde men niets meer van hem. Tot het rode kruis na de oorlog op 11 april1947, zijn overlijden meldde op het stadhuis in Edam. Het bleek, dat hij na zijn arrestatie was vastgehouden in Utrecht. Toen zijn vrouw Klaasie hem daar wilde opzoeken was hij juist weggehaald en niemand kon haar vertellen waarheen. Vg. het rode kruis is hij op 5 juli 1943 in de Scheveningse strafgevangenis gezet wegens ‘het rijden van benzine’. Op 28 december 1943 werd hij vanuit Kleef naar een gevangenis in Siegburg overgebracht. Op 31 Januari 1944 werd hij daar ontslagen en weer teruggestuurd naar Utrecht. Op een onbekende Datum is hij toen op transport gesteld naar een van de strengste en wreedste concentratiekampen van de Duitsers: Grosz Rosen bij Breslau in Polen. Het gold als een vernietigingskamp; de gevangenen werden te werk gesteld in een steengroeve waar graniet moest worden gehakt. Zij konden dat werk hooguit drie maanden volhouden. Men kwam er niet levend vandaan. Als gevolg van de doorstane ontberingen, een zware longontsteking en hartfalen moest Thames Koning (Slappe Thaam) daar op 23 November 1944 zijn overleden; hij werd 48 jaar.
Zoon van Jaap Jonk (Don 1881-1954) en Neeltje Jonk (Piel 1884-1924). Echtgenoot van Sijtje Beemsterboer (1914-2005. Hein Jonk, broer van de bekende stratenmaker Piet Jonk (van de Piel), was na de lagere school bij slagerij de Boer in Edam de beroepswereld in gegaan. Toen hij daar na verloop van tijd de beginselen van het vak had geleerd, vertrok hij op 3 mei 1937 naar Alkmaar: vier dagen als loonslachter in het slachthuis en twee dagen als knecht bij slager Metselaar in de Herenstraat. Daar leerde hij zijn toekomstige vrouw kennen: Loes, dochter van paardenslager Beemsterboer. Zij trouwden in 1942, betrokken een bovenwoning en kregen 2 kinderen: Sjaak (1943) en Mart (1945). Sinds 1943 was Hein actief in de verzetsbeweging van Alkmaar. In Augustus 1944 werden zijn ondergrondse activiteiten door een buurtgenoot verraden. Toen de Duitsers een inval deden, vonden zij een radio in de bovenwoning, op de zolder van een onderduiker (Ouwe Don, de broer van Hein) en in de slagerij onder de karkassen van het slachtvee een aantal wapens. Hein werd gearresteerd en kwam via het bureau aan de Weteringsschans in Amsterdam in de doorgangskampen Amersfoort en Vught terecht. Op 14 oktober is hij op transport gesteld naar in het concentratiekamp Neuengamme nabij Hamburg (Hoofdkamp).
In dit concentratiekamp stierf Hein Jonk. De enige, vage aanwijzing die de familie ooit over zijn dood heeft gekregen, kwam telefonisch van een medegevangene uit Utrecht die het wel overleefd had, Hij had met tien anderen meegedaan aan een ontsnapping. Toen de familie later contact wilde zoeken, kon men hem niet meer achterhalen. Door het harde regiem van veel en zwaar werk, weinig eten en veel slaag is hij op 12 Januari 1945 volgens de ‘officiële verklaringen’ aan enterocolitis (catarrale ontsteking slijmvlies dunne en dikke darm) overleden.
Was het voor zijn vrouw en kinderen al pijnlijk dat ze de verrader van Hein na de oorlog nog regelmatig op straat tegenkwamen. Nog pijnlijker was het dat hij nooit enige straf heeft gekregen.
Bruintje was nog maar 19 jaar. Hij stond voor de viswinkel van vader Hein tegen het etalageraam geleund, toen er enige Duitsers en Nederlanders (NSB-ordedienst) opdoken om zijn onderduikende broer Jaap op te halen. Toen ze hem daar niet aantroffen, namen ze uit frustratie Bruin maar mee. Op het station kreeg hij de keuze, zeggen waar Jaap was, of naar een strafkamp, en natuurlijk had hij zijn broer niet verraden. Op 10 September 1944 kwam hij eerst in het doorgangskamp Amersfoort terecht. Hierna werd hij op transport gesteld naar het strafkamp in Neuengamme (Hoofdkamp) bij Hamburg. Ook is hij tewerk gesteld in kamp Husum-Schwesing (Buitenkamp van Neuengamme). Door het harde regiem van veel en zwaar werk, weinig eten en veel slaag is hij op 14 Januari 1945 volgens de ‘officiële verklaringen’ aan enterocolitis (catarrale ontsteking slijmvlies dunne en dikke darm) overleden.
Over Siempie Kiene Koning, zoon van Klaas Koning (Kiene) en Marie Schilder (Sas) gaat de volgende , dramatische overlevering. Siempie, die al eerder te werk was gesteld in Duitsland , was met ziekteverlof naar Volendam gestuurd, waar hij enkele dagen onderdak kreeg bij zijn moeder Marie Kiene aan de Berend Demmerstraat. Enkele vrienden stelden voor om mee te gaan naar het café van Binken aan de haven. Aanvankelijk wilde hij niet mee gaan omdat hij het te gevaarlijk vond, maar zijn vrienden wisten hem na enig aandringen toch over te halen. Juist die middag vond er een ‘razzia’ plaats van de Duitse ‘Grune Polizei’ in het havengebied. Toen daar halsoverkop op de dijk melding van werd gemaakt, zorgden de jonge mannen die gevaar liepen opgepakt en meegevoerd te worden, dat zij zo snel mogelijk uit de voeten kwamen. Siempie rende via het Havendijkje naar het Kleiperk achter Hotel Spaander, om hem tussen de paalwoningen of in een of andere kelder een schuilplaats te zoeken. Inmiddels had een groepje Duitsers de achtervolging ingezet op 2 of 3 andere jongens vanuit de richting van het Kerkepad ook het Kleipad op. Halverwege liep Siempie Kiene regelrecht in de armen van de Duitsers. Van de andere jongens wist Cor Runderkamp de voormalige ‘Keurslager’ daardoor te ontsnappen. Siempie werd meegenomen en opgesloten in het plaatselijk politiebureau, dat toen nog was gevestigd aan de St. Jozefstraat, op slechts enkele meters van zijn ouderlijke woning. ’s Nachts werd hij geboeid weggevoerd en op transport gesteld naar concentratiekamp Dalum in Meppen. Vanaf januari 1945 werd het kamp Dalum een buitenkamp van Neuengamme en regeerde de ‘SS’ er. Gevangenen
uit Neuengamme moesten in de winter hier verdedigingswerken aanleggen. Vanaf de dag van zijn wegvoering heeft nooit meer iemand iets van hem vernomen. Enkele jaren na de oorlog kwam een oud soldaat de familie bezoeken en vertelde dat Siempie in Duitsland was overleden. Hij was tewerk gesteld in een bouwput en stond tijdens de werkzaamheden tot aan zijn nek in het water en de blubber. Omdat hij daarna werk weigerde werd hij na een forse afranseling in een kelder gegooid waarin een laag ijs stond. Daarbij had hij een longontsteking opgelopen en als gevolg daarvan is hij de volgende ochtend op 7 januari 1945 overleden. Er werden ook nog wat spullen waaronder een oude portemonnee met daarin 2 miniatuur heiligenbeeldjes en de klapstukken van zijn Volendammer broek aan de familie overgedragen.
Eind Juli 1943 ging het droeve bericht door het vissersdorp dat Dirk Veerman, bij iedereen bekend als ‘Theo’ woonachtig in het gezellige huisje in de ‘Proppensteeg’ , in
Frankfurt a/Main was overleden. Dirk was een zoon van Gerrit Veerman (van Ab van Set 1870-1935) en diens 2e vrouw Jannetje Jonk (van Lieverd 1882-1921).
Hij was verplicht tewerk gesteld in Duitsland. Twee familieleden en nog enkele dorpsgenoten die daar eveneens werkzaam waren konden getuigen dat hij ver van zijn huis, op het R.K. kerkhof in Frankfurt was begraven. Dirk was met een ernstige infectie die naar binnen was geslagen in een ziekenhuis in Frankfurt opgenomen. Hij voelde zich steeds zieker worden waarna hij na enkele dagen overleed. In 1951 is Dirk van Lieverd, met medewerking van de autoriteiten en betrokkenen in Duitsland, naar Volendam gebracht en op vrijdag 25 mei herbegraven.
Klaas Jonk de oudste zoon van Jaap Jonk (Suikergoed 1893-1976) en Grietje Butter (van de Piel 1896-1930) besloot samen met Evert Butter (de Snee) het dorp achter zich te laten. Hun avontuur eindigde in België waar ze door de Duitsers werden opgepakt en naar de gemeente Balingen in Zuid- Duitsland werden overgebracht. Daar bevond zich in het gehucht Aistaig een van de ergste ‘heropvoedingskampen’ . Het bewakingspersoneel uit SS-ers waarvan sommige te labiel waren voor het front en anderen een criminele inslag bleken te hebben die zelfs voor SS-begrippen te bar was. Dwangarbeid was niet het enige waarmee men weer in het gareel werd geduwd: de gevangenen waren ook tijdens hun slavenarbeid uitgeleverd aan de sadistische grillen van hun bewakers, die ineens, soms voor de ogen van voorbijgangers en zonder duidelijke aanleiding, konden overgaan tot hysterische ranselpartijen. (Wikepedia Aistaig). Klaas van Japie Suikergoed werd er ernstig ziek en kreeg na een uitzichtloos verblijf in het ziekenhuis ontslag. Ze stuurden hem vanuit het strafkamp meer dood dan levend terug. Volendammers zagen hem, half in de bosjes verscholen, liggend bij ‘het trambootje’ (pontje vanaf het Noord Hollands Koffiehuis over het IJ). Thuis gekomen is hij enige dagen later, nog maar 24 jaar oud, op 17 juni 1944, aan de ontberingen overleden. Bij de sectie bleek dat zijn longen kapot geslagen waren. Evert Butter Bok wist aan de beulen te ontsnappen. Hij gaf zich op voor de Nederlandse SS en kreeg een vrijgeleide naar het opleidingskamp in Hoogeveen. Daar is hij echter nooit aangekomen, want eenmaal in Nederland vluchtte hij naar Volendam en dook onder.
We herinneren ons nog levendig de Volendammer beroepsmilitair Jan Tol, die iedereen op het dorp kende als ‘Jan Bolletje’ Zijn ouders te weten Kees Tol (van de blauwe 1870-1957) en Antje Mol (van Jawek 1876-1948) hadden een klein gezellig huisje op het ‘Doolhof’, dat rijk was aan kleine straatjes en steegjes waar een vreemdeling soms werkelijk in verdwaalde. Op een avond waren Duitsers bezig in Waterland, dus ook ons dorp kreeg bezoek. Volendam had straf gekregen na het boycotten van de plakacties van de NSB-ers uit Monnickendam. Ze namen hun intrek in hotel Spaander en daverden met hun motoren door het dorp om te controleren of iedereen zich stipt aan de klok van 8 uur hield. Er waren al enkele overtreders opgepakt die in hotel Spaander behoorlijk bang gemaakt werden. Zij moesten uren met de handen boven het hoofd tegen de wand staan. Jan Bolletje, lid van de bereden militaire politie was ontslagen en gefrustreerd. In Volendam teruggekomen voor een familiereünie had hij nog de hele dag nog gebiljart met Duitsers die in Hotel Spaander verbleven. Iedereen (ook de Duitsers) drongen aan om vóór 8 uur naar huis te gaan .Hij kon zich niet beheersen en met de wetenschap dat hij het doolhof met haar vluchtwegen beter kende dan wie ook, vertoonde zich op straat en dwong de Duitsers tot actie. Hij daagde de Duitsers uit en het doolhof werd omsingeld, Bij een ontvluchtingspoging werd Jan als eerste slachtoffer op het dorp op 10 augustus 1941 doodgeschoten.
Jan en Paulus waren in Purmerend geboren en getogen. Maar het bijzondere van hun familie was, dat de mannen generaties lang hun liefde in ons dorp Volendam vonden. De moeder van Jan en Paulus was Jansje Tol (Mop 1891-1982) geboren in Volendam. Jan was met vele anderen gevraagd voor de Binnenlandse Strijdkrachten, die na de capitulatie van de Duitsers een tijd lang orde moesten handhaven totdat de politiek en de ambtenaren deze taak weer konden overnemen. In het kader van hun opleiding zouden ze op 28 februari 1945 schietoefeningen krijgen op het erf van boer Kramer aan de kanaaldijk. De 18 jarige Paulus had daar niets mee te maken en liep daar om te zien of hij er wat melk kon kopen. De hele groep, boer Kramer, J. Groot, A Frederiks, C de Jonge, W van den Brink, G Leegwater, H Meyer, Jan Conijn en ook Paulus Conijn werden gearresteerd door de Duitsers die daarvoor de overvalwagens al klaar hadden staan. Ze werden naar het huis van bewaring op de weteringsschans in Amsterdam gebracht en van daaruit in een groep van 53 gevangenen uit verschillende Amsterdamse gevangenissen op 8 maart 1945 terecht gesteld op het terrein van het theehuis Rozenoord op de Amsteldijk; Een represaille voor de aanslag op Hanns Rauter, de nazi-Duitse leider van de politie in Nederland.
Nooit is duidelijk geworden wie en wat tot de arrestatie van de Kramergroep heeft geleid. Aanvankelijk ging men ervan uit dat de actie een represaille was voor de ontvoering en terechtstelling van burgemeester van Baak en Jan van Niek de Boer. Na de bevrijding kregen de betrokkenen echter het gevoel dat er andere zaken speelden, want het onderzoek werd steeds opnieuw door de staf van de BS (Binnenlandse strijdkrachten) en door het BNV (bureau nationale veiligheid) opzettelijk vertraagd. De slachtoffers staan vermeld op een plaquette aan de voorgevel van het oude stadshuis in Purmerend en er is daar ook een straat genoemd naar de gebroeders Conijn.
Aafje van Bokkie Tuijp (1885-1968) diende indertijd bij herenboer Klaver in de Wijde Wormer. Ze werd daar verliefd op Lou Klaver (1886-1962), een zoon van haar baas. Het kwam tot een huwelijk (1909) en zij vestigden zich als eendenboer en later als slager in Volendam. Na een aantal jaren hield Lou het in Volendam voor gezien en verhuisde met Afie en hun gezin naar de Admiraal de Ruyterweg in Amsterdam, van waaruit hij ging werken in de tuinderijen van de Slotermeerpolder. In oorlogstijd betekende het werken in een tuinderij een groot voedselvoordeel, en dat had het gezin Klaver-Tuijp ook wel nodig; ze hadden inmiddels 11 kinderen waarvan er enige getrouwd bij vader en moeder inwoonde.
In dit gezin voltrok zich op 17 januari 1945 een ramp. Arie, Joop en schoonzoon Henk (getrouwd met Marie Klaver) waren samen op pad. Iedereen dacht dat ze op voedsel uit waren. Maar ondanks het steeds kouder wordende weer waren ze die dagen en weken daarna niet teruggekomen. Half maar werden ze teruggevonden in het half dooiende ijs midden op het IJ. Er werd gezegd dat zij geprobeerd hadden met een bootje terug te keren naar Amsterdam en waren beschoten door de Duitsers. Er bleven vele vragen. Als ze op voedsel waren uitgegaan waarom dan niet op de bekende adressen in Wijde Wormer en Volendam ? Waarom waren ze teruggegaan met een bootje ? Waarom waren zij gedood en niet gearresteerd ? Zij die er antwoord op konden geven zwegen, misschien niet naar de meest betrokkenen maar wel naar de verdere familieleden en bekenden. Veel later werd een tikje van de sluier opgelicht, toen de stichting 40-45 hen alle drie als verzetslieden erkende en de nabestaanden een financiële blijk van waardering gaf. Het wees erop dat zij waren gesneuveld bij het uitvoeren van een opdracht vanuit het verzet (zie hieronder waaruit blijkt dat ze aangesloten waren bij de spionagedienst van de Nederlandse Binnenlandse strijdkrachten).
Op donderdagochtend 29 juni 1944 verschenen er enkele Engelse jachtvliegtuigen vanaf het IJsselmeer boven de Zuidpolder. Ter hoogte van het Gouwtje opende een van het vuur op het trammetje, dat op weg was van Edam naar Volendam.
In de coupé achter de motorwagen zaten Johan Moormann uit Monnickendam, zijn vouw Griet van Tuissie Schilder (1910) met Alie van vijf jaar op haar schoot. In Edam was haar oom Piet Molenaar (de stijve), getrouwd met Maartje Bootsman (Slap), een broer van Stalen Jan, ook aangeschoven. Griet vertelde dat ze naar Volendam gingen om haar moeder Aal van Tuissie (1881-1958) op te halen om daarna samen op ziekenbezoek naar het OLVG te gaan waar de jongste 2 kinderen (Tinie en Nel) met dysenterie waren opgenomen.
In de volgende coupé zat Sjaantje (1927-1944), een dochter van bakker Keizer (1885) en de Volendamse Trijntje Tol van ouwe Hein (1893). De tiener die vaak bij haar familie in het dorp vertoefde, was op weg naar een naaicursus in Volendam, een trammetje later dan normaal, omdat ze eerst wat boodschappen voor haar vader had gedaan.
Het eerste mitrailleursalvo miste de tram. De Engelsman keerde echter terug en zijn tweede poging trof doel. Sjaantje Keizer (1927-1944) werd onmiddellijk gedood.
Dat gold ook voor Alie (1939-1944), het kind op Griet haar schoot; met een kogel die op de tabaksdoos van haar vader van richting veranderde, werd ze vol in haar hoofd geraakt. Ook vader Johan Moormann raakte zwaar gewond. In het ziekenhuis verwijderde men vele kogels uit zijn lichaam en een been moest worden geamputeerd, maar hij leef in leven. Zijn vrouw Griet was uit de tram geklommen en buiten bewustzijn geraakt. Toen ze weer bijkwam, raapte ze het hoofdje van haar dochtertje Alie op (ze had een rode strik in haar haar) en liep in shock weg van de rampplek en verscheen bij haar ouderlijk huis op de Calkoengracht met in haar armen het hoofdje van Alie en heeft het hoofdje op de keukentafel neergelegd.
Haar oom Piet Molenaar (1888-1944) bloedde hevig en liep verdwaasd richting Volendam. Door bloedverlies verloor hij echter het bewustzijn en de EHBO’ers vonden hem bij het derde klaphek. Hij werd naar het ziekenhuis in Purmerend vervoerd. Daar kon hij pas in de middag geholpen worden en dat bleek te laat. Het scheelde weinig of de kinderen Molenaar hadden die dag ook hun moeder verloren want Maartje Bootsman was met een kennis in een vrachtwagen meegereden. Onderweg werden ook zij door geallieerd vuur bestookt en moesten dekking zoeken achter de zeedijk.
Ondanks deze bloedige aanslag met zes doden, twee zwaargewonden en vele lichtgewonden bleef het trammetje volgens de dienstregeling rijden. Daar kwam pas een einde aan toen de KP (Knokploeg) enige maanden later op 21 Sep 1944 ‘in opdracht van Londen’ rails en trambruggen op een aantal plaatsen vernielden.